Interview met Nabil Sahhar, voorzitter van de Deventer Stichting Vrede voor Palestina

Nabil t Zout

In oktober 2014 was dit artikel te lezen in ’t Zout, het Katholiek Magazine voor Zuid-West Salland: een interview met Nabil Sahhar, voorzitter de Stichting Vrede voor Palestina. Deventer Wereldstad wil de bezoekers van deze website dit boeiende verhaal niet onthouden.

‘Wij zijn in staat om te vergeven’

Nabil Sahhar is geboren Palestijn en heeft het nodige meegemaakt van de gespannen verhouding tussen Israël en Palestina. Toch blijft hij opmerkelijk mild in zijn oordeel. ‘Wij Palestijnen haten niet’, zei hij tegen Dries van Agt toen deze november 2012 kwam spreken op Saxion Hogeschool. En, in dit gesprek, ‘Ik ben immuun voor haat.’ Wie is Nabil Sahhar, voorzitter van de Stichting Vrede voor Palestina? Lien Willems, zelf bestuurslid van de stichting, sprak met hem.

Nabil t Zout okt 14

Nabil (57, getrouwd, vader van drie zonen) komt uit een warm nest. ‘Ik ben geboren in Oost-Jeruzalem, ons gezin was Grieks-orthodox. ’s Zondags gingen we naar de Grieks-orthodoxe kerk, 9 kilometer verderop, of naar de katholieke kerk om de hoek. Mijn lagere en middelbare school deed ik bij de streng-katholieke Frêres de LaSalle: in elk lokaal een kruisbeeld, in de kapel middenin de school elke woensdagmorgen een kerkdienst. Maar tegelijk was 80 procent van de leerlingen moslim, tijdens de kerkdienst studeerden zij in de Koran. Bij ons thuis woonde een vrouw in, die het huishouden deed, ze was een tweede moeder voor ons. Ze was traditioneel moslim, vijf maal per dag bidden, ramadan houden, etc. De laatste week van de ramadan vastte mijn moeder met haar mee. Het Grieks-orthodoxe, het katholieke, de islam, ze waren in mijn jeugd verweven. We keken open naar elkaar, accepteerden elkaar zoals we waren. Maar ik ben gehecht aan de geuren en kleuren van de Grieks-orthodoxe kerk, de grandeur, het theater, de familie die op bezoek kwam zondags. Jezus leerde eenvoud, maar de kaarsen, de riten, de symboliek, ze waren magisch voor me. Jammer, dat zondagsgevoel heb ik hier nooit terug kunnen vinden.

Oorlog
Van een bijzondere verhouding met Israël heeft Nabil tot zijn tiende niets gemerkt. Maar in juni 1967 was de Zesdaagse Oorlog. De eerste oorlog die hij meemaakte. ‘Ik was bang, ik zag de angst van mijn ouders. Ik wist niet wat er gebeurde. Een paar dagen bivakkeerden we in een semi-kelderverdieping in ons eigen huis, daarna zijn we gevlucht naar het noorden, allemaal gepropt in een klein autootje waarvan de remmen het niet goed deden. We vluchtten richting Ramallah en Bir Zeit, daar waren christelijke dorpen, familie van mijn moeder woonde daar. Mijn oom reed met zijn gezin achter ons. Na een aantal dagen kwamen de Israëlische soldaten ook daarheen, dus vluchtten we naar een veilige plek: een kerk, een school. Mijn oom rende met zijn jongste zoon op de arm en mij aan de hand. Ik zie de tanks achter me. En dan valt mijn slipper van mijn voet. Ik trek aan de hand, mijn oom zegt dat ik mee moet komen, maar ik ruk me los en ga tussen alle mensen mijn slipper zoeken. De tanks komen dichterbij. We gaan de kerk in, paniek, paniek overal, de priester spreekt met de soldaten, er is een witte vlag. Het meest traumatische moment was – Nabil ziet het weer gebeuren en krijgt het weer te kwaad – alle volwassen mannen zich buiten moesten verzamelen. Ik zie mijn vader nog afscheid nemen van mijn moeder, hij probeerde sterk te zijn, niet te huilen, gewoon te zeggen: pas op de kinderen. Het waren heel lange dagen voordat ze terugkwamen. In die tijd heb ik ook voor het eerst honger gekend, een beetje. Sorry, ik zie het weer helemaal voor me. Toen wij terugkwamen in ons huis na de oorlog was mijn moeder helemaal overstuur. Haar goud, de erfenis van haar moeder en grootmoeder, was verdwenen, soldaten hadden overal aan gezeten, blikjes op de grond en Israëlische liras, de deur kapot. Maar ik maakte me enkel druk om de fiets, die ik vlak voor de oorlog had gekregen. Die was ook weg. Ik was nog een kind. Het was mijn enige bezit.’

Innerlijke vrede
Toch, om een of andere reden, dat is voor hemzelf ook moeilijk te verklaren, kan Nabil de soldaat die zijn fiets gepakt heeft niet haten. ‘Ik heb een sterke innerlijke vrede in me die me immuun maakt voor haat, voor wraak. Waar ik haat heb, waar wij als Palestijnen haat hebben, houdt die verband met de omstandigheden. We haten niet de dader, omdat hij Jood is of zo, maar we haten zijn daden. We voelen ons onrechtvaardig behandeld, daar zijn we kwaad om, maar tegelijk voelen we dat wij Palestijnen niemand onrechtvaardig hebben behandeld. We hebben niemands land gepakt, we hebben niemand vluchteling gemaakt, we leven samen met een volk dat ons land heeft gepakt en dat ons vluchteling heeft gemaakt. Dat is heel anders. De Palestijnse zaak is een rechtvaardige zaak, dat geeft ons een lange adem, dat geeft ons hoop. Onrechtvaardigheid kan lang duren, maar het is eindig, er zal recht komen. Daar geloof ik heilig in, dat is onze troost. De gewone Palestijnen op straat zeggen: Turken hebben hier 400 jaar geheerst, er waren Britten en andere grootmachten, ze zijn allemaal vertrokken. Het huidige Israël hoeft niet fysiek te vertrekken, maar het gedachtengoed van het Zionisme, dat zal verdwijnen. Dit Israël is alleen levensvatbaar, omdat het Westen het met militaire, politieke, financiële macht steunt, maar zoals het nu is, is het een kunstmatig land. Kijk maar naar de laatste oorlog tegen Gaza. Gaza met twee miljoen mensen, meer dan de helft kinderen. Mijn traumatische ervaring als kind is niks vergeleken met die van hen. Ze hebben familieleden verloren, ze zien huizen in puin. Wat komt er van hen terecht in de toekomst als je hen geen toekomst biedt? Gaza is al zeven, acht jaar lang in de greep van de blokkade. Niets mag erin, niets eruit. Twee miljoen mensen op een stukje land van 12 bij 40 kilometer, tweemaal Texel. Ze mogen zelfs niet in zee vissen. Wat verwacht je dat deze mensen gaan doen? Die gaan tunnels graven, raketten plaatsen, zichzelf opblazen. Maar op deze manier gaat Israël nooit vrede krijgen, elke twee jaar naar Gaza gaan, daar het gras maaien en mensen doden. Dit is futiel, dat zien wij, dat zien de Palestijnen heel helder. Israël raakt ons niet. Er zijn 2100 mensen teveel gestorven, maar wij hebben het laatste woord. Diep in mijn hart heb ik een paar keer durven zeggen – ik weet niet of dat mag in christelijke kringen – wij hebben de verlossing van Israël in onze handen. Ze hebben ons land gepakt, ons vluchteling gemaakt, maar hun verlossing is in onze hand. Niemand anders kan hen vergeven. En ze weten dat ze de vergeving van ons kunnen krijgen ondanks alles. Dit zijn zware termen, maar ik geloof erin.’

Nabil t Zout okt 14 IIVergeven
‘In 1993 waren de Oslo-akkoorden. Wij gingen akkoord met 22% van historisch Palestina, want we dachten: er komt vrede. Wij gingen de straat op. En de Israëlische soldaat bij het checkpoint – dezelfde soldaat die ons bij dat checkpoint dag in dag uit, elk uur het leven zuur had gemaakt, en er zijn 550 checkpoints verspreid over de Westbank, die scheiden geen Palestijnse dorpen van Israëlische plaatsen, maar het ene Palestijnse dorp van het andere – diezelfde soldaat kreeg snoepjes en drankjes van ons. We waren opgetogen. Als ik daaraan terugdenk geloof ik heilig: er is geen haat, wij kunnen vergeven. Maar Israël ging niet verder met de Oslo-akkoorden en het Westen liet ons alleen onderhandelen. Het eindresultaat is bekend. Aan Israëlische kant is heel veel zelfonderzoek nodig. Israël moet inzien dat ze onze vergeving nodig heeft. Maar dan moet ze, minstens ten dele, de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het lijden en de ontheemding van de Palestijnen. Eigenlijk heb ik medelijden met Israël. Ik sta er boven. Ik denk: wat wil je bereiken? Wil je zo je kind opvoeden? Haar soldaat laten worden om een ander volk te bezetten? Wat zeg je tegen je vrouw als je thuiskomt: ik had een leuke productieve dag vandaag, ik heb -tig Palestijnen bij het checkpoint vernederd? Wat zeg je tegen jezelf als je in de spiegel kijkt? Ga maar eens kijken bij een checkpoint, dan zie je het gebeuren: de Palestijnen halen diep adem, geven het papiertje, kijken met een sarcastische glimlach: och, je hebt een wapen, dat is het enige. We staan er moreel boven. We kunnen in de spiegel kijken en zeggen: we hebben niemand kwaad gedaan.’

Uithouden
‘In onze taal is het woord samed heel belangrijk. Je ziet het overal. Het betekent het uithouden, op je plek blijven, ondanks druk van buiten. Niemand kan dat woord beter begrijpen dan het Joodse volk: men wilde het uitroeien maar het heeft de hele wereld laten zien dat je een volk niet uit kunt roeien. Ze vergeten dat dit nu ook geldt voor de Palestijnen. Zolang als ik in Nederland ben, nu meer dan 25 jaar – ik moest van Israël het land uit, dat was een pijnlijk proces – heb ik me ingezet voor de Joods-Palestijnse dialoog, bij de Nederlandse Coalitie voor Vrede destijds en de Stichting Vrede voor Palestina. Ik geef lezingen, doe mee aan debatten. Ik vind het pijnlijk dat uitnodigingen om te komen spreken in kerken nooit rechtstreeks naar mij komen als medechristen, maar altijd lopen via een Joodse vriend van mij. Wie durft? Ik sta er open voor.’

Tekst: Lien Willems, foto’s: Gerda Albers

Reacties gesloten.